In 1973 betrad ik voor het eerst de elektronische studio van het conservatorium in Den Haag. De studio was gevestigd in een bijgebouw dat aan het statige en behoorlijk vervallen hoofdgebouw van onze school zat vastgemetseld. Aan de achterzijde bevond zich een deur, die op een binnenplaats uitkwam, het was mogelijk de studio ongezien te verlaten en weer binnen te sluipen. De muren waren bedekt met rekken, waarin grijze apparaten waren geschroefd die een piepend of knarsend geluid voortbrachten, of dat voortgebrachte geluid weer in een kreun of hoest wisten om te vormen. Er waren apparaten, die het geluid van een orkaan wisten op te wekken, waarop dit geluid, via een draadje en een stekkertje bij andere apparaten terechtkwam, die dat geluid weer tot stilte reduceerden.
Er waren spoelenrecorders, die de aldus voorgebrachte geluiden op lange linten vastlegden. Die linten kon je desgewenst dan weer in een groot aantal stukjes knippen, en met een engelengeduld weer aan elkaar plakken.
Verder hing er aan de muur een bakkelieten telefoon, die het niet deed; daaronder was met vulpen een scabreuze tekening aangebracht van een opgericht geslachtsorgaan, en de naam van een dame, die daar bijzonder aan gehecht was.
Baas van de studio was een heer, die permanent in een zwart pak gekleed was en die voortdurend met zachte stem ingewikkelde theorieën te berde bracht over de diepere geesteswaarden van allerlei voorwerpen zoals hamers, scheerapparaten en luidsprekers.
Bij mijn binnenkomst stuitte ik op een van de vaste studiobewoners, die, voordat hij in een adembenemende wolk gevuld met tabak en hasj weer verder Iiep mij wel apart wilde nemen. Ongetwijfeld zag hij op het eerste gezicht, dat ik hier niet vandaan kwam.
‘Kijk eens vriend’ zei hij strijdbaar, ‘ we componeren tegenwoordig heel anders, je moet eerst Marx lezen. Daarna Adorno. De rest komt dan vanzelf’
Ik vroeg mij af welke rest hij bedoelde. Ook vroeg ik mij af of dit wel wat voor mij was, de studio zag er uit als een dumpplaats van afgekeurde militaire afluisterapparaten die mij angst inboezemde.
Maar dit alles was een vooroordeel want na enige maanden waarin ik trachtte mij technieken eigen te maken, waardoor ik een hoeveelheid enigszins dragelijke sonore expressie uit deze verzameling draden en linten zou kunnen toveren stuitte ik bij toeval op een spoel, waarop met viltstift was geschreven ‘Boerman’.
Het bleek een kopie van een muziekwerk, dat in deze studio was gemaakt. Dit boeide mij bijzonder, want behalve dat er voortdurend studenten in en uitliepen, die op weg waren naar bijeenkomsten, demonstraties en andere, voor de ontwikkeling van de kunst onmisbare activiteiten,had ik vrijwel nooit een echt gecomponeerd stuk uit de studio horen komen.
Maar dit was anders, en niet zo’n beetje ook. Het stuk heette Kompositie 1972 en was een meesterwerk van kleur, vorm en expressie. Ik was betoverd.
Jan Boerman werkte in deze studio, aan dezelfde apparaten als ik. Dat leek mij nog het grootste wonder, omdat ikzelf er niet veel meer dan woeste en moddervette klanken uit wist te halen, en zo nu en dan een hysterische gil, wanneer ik twee apparaten aan elkaar verbond, die daar kennelijk niet voor bedoeld waren.
In zijn handen waren deze apparaten muziekinstrumenten geworden en toverden de meest geraffineerde geluiden tevoorschijn. Een meester, maar waarom had ik hem nooit ontmoet?
En wat was zijn relatie met de andere studiobewoners? Las hij ook Marx, alvorens aan het werk te gaan?
Later kreeg ik op al deze vragen antwoord, en liet hij me zien hoe Kompositie 1972 tot stand was gekomen. Boerman was een rustige, bescheiden man die pianoles gaf aan onze school. Regelmatig was hij in de studio om zijn visie op muziek vast te leggen, werkte enige uren door en ging daarna weer naar huis. Dat was het hele geheim.
Het binnenwerk van zijn Kompositie 1972 bleek een volkomen heldere constructie, die gebaseerd was op de gulden snede. Op mijn verzoek had hij zijn papieren met de constructietekeningen meegenomen. Ze leken op de aantekeningen uit het eerste tijdperk van de kwantummechanica, de dunne slingerlijnen schenen de natuur van het geluid zelf te beschrijven. De kern van dit muziekwerk lag opengesneden voor ons en onthulde zijn geheim. Ik ben hem nog steeds dankbaar, dat hij mij, zonder dat ik daar als kunstbroeder veel aanleiding voor had gegeven dit wilde laten zien.
De studio was een reis in een wereld, waarvan ik, als brave organist geen vermoeden had, het werk van Boerman maakte deze reis tot een muzikale ervaring van gewicht. Zijn oeuvre is het goud, dat uit dit kleine vertrek is gestroomd en het tot geschiedenis heeft gemaakt.
Peter-Jan Wagemans