Legende
opera in 3 akten
tekst: Peter-Jan Wagemans
1e Akte Buffo Meneer Festus heeft problemen
1e scene In het Paradijs
Gloria in excelsis Amori
Gloria potestati_in excelsis
Eer in de hoogte aan de Liefde
Eer aan de Macht in de hoogte
in terra pax bacchantibus
op aarde vrede voor hen die uitzinnig zijn…
ba ba ba ba &c.
magna voluptate_amoris
magna potestatum_amore
van grote liefdeslust
van grote zucht naar macht
laudamus adoramus amantem_omnipotentem
laudamus adoramus carnificem potentem
wij prijzen wij aanbidden u, almachtige minnaar
wij prijzen wij aanbidden u, machtige beul
Gratias agimus propter magnam_amorem
wij danken u voor uw grote liefde
qui tollis pudorem meum miserere
u die mijn schaamte wegneemt, heb meelij!
Domine Deus Rex caelestis, Pater omnipotens,
Heer God, Heer der Hemelen, Almachtige Vader,
Domine Fili_unigenite, Iesu, miserere nobis.
Heer Zoon, eniggeborene, Jezus, ontferm u over ons,
Quoniam tu solus sanctus, to solus Dominus
Want u alleen bent heilig, u alleen heer en meester
tu solus totus pulcher – ba ba ba – pul-
u alleen bent helemaal prachtig – ba ba ba – prach-
hun (dal dal dal dal dal) wor (gha ra gha ra
cher, te- te- te- te- te- cum tecum lude-
tig, met u met wil ik
re velim, tecum ambulare, basiare,
spelen, met u wandelen, kussen
ba- ba- si-are, Osanna in excelsis
kussen, Osanna in excelsis
ba- ba- ba- ba- ba- ba- ba- si- a- re te-
kussen u
ba-si-a-re ba-si-ar, ba-
kussen
si ba si ba si ba si ba si-
ba si ba si ba si ba si ba si-
ba si ba si ba si ba si ba- si- ar
tyrannus meus in hortum veniat:
Mijn beminde dictator mag mijn tuin in gaan
veni sponsa mea,
carnifex mi, veni,
“Kom, mijn bruid,”
“Mijn beul, kom,”
ne absorbeat me Tartarus
opdat de diepte me niet verslind
cadam
(opdat) ik (niet) val
basiemus, fac ne cadam in obscurum
Laat ons kussen, zorg dat ik niet de duisternis in val
fac ne cadam in obscurum
zorg dat ik niet de duisternis in val
veni sponsa,
Imperator, imperator, basiemus, fac ne cadam in obscurum,
“Kom mijn bruid,”
“Gebieder, gebieder, laat ons kussen, zorg dat ik niet de duisternis in val.”
ne absorbeat
opdat (de diepte mij) niet verslindt
(Latijnse tekst en vertaling Adriaan Rademaker, naar een idee van Peter-Jan Wagemans)
2e scene
Recitatief 1
E1: Au, verdomme
E2: Verdomme, verdomme
E3: Ah, verdomme, auw, auw
E1: Waar zijn we, verdomme
E2: Gevallen, gevallen, verdomme
E3: Gevallen inderdaad
E1: En inderwoord (legt hand op haar mond)
E2: Ja, verdomme
E3: Ach, da´s pas vallen
E1: Waar zijn we?
E2: Geland zijn we
E3: Hard geland…
E1: Vlak langs de torens E3: …zacht geland
E2: Vlogen we
E3: Torens bleven staan
E1: Brakkak, Kakkak, Kakkak, Kakkak
E2: Koax, koax, koax
E3: Ualu, ualu, ualu (Willen weer opvliegen)
E1,2,3: man met vlindernet, sloeg ons uit de lucht!
Engelen maken zich op om weer terug naar boven te vliegen
Recitatief 2
E1: Wacht, wacht!
E2: Waar wacht?
E3: Wacht? Wacht?
E1: Daar, daar zit iemand
E2: Ja, een slons
E3: Een klaagmadam
E1: Een tranendame
E2: Zeikmeid
E3: Een grientrien
E1: Effe kijken
E2: Effe horen
E3: Effe zien
E1: Stil, ze gaat wat zeggen Zusters, ziet dit verdriet
Het menselijk leiden
E1,2,3: Oh, godohgod!
Ben benieuwd
Aria 1 Ursula´s klacht Ursula: Ach, wie wil er met mij ruilen. Stil en verlaten het huis. De herfst klopt aan mijn levenspoort. Mijn broeder, een halfleipe lummel is mijn gezelschap, de rest kille eenzaamheid; mag geen naam hebben.
En waar is hij: ik zal het u zeggen geachte afwezigen. Met een netje en jampot holt hij door de weilanden, en verbeeld zich een complete hofhouding bij elkaar te vangen.
Recitatief 3
E1: Ach, wat ziet ze er slecht uit
E2: Ze lijdt zozeer
E3: Interessant
E1: Nuttig te zien
E2: Leerzaam, verrijkend
E3: Tragisch, hier beneden De 3 Engelen kijken nog eens goed naar Ursula
E1: Beetje vreemd
E2: Zo hoor je nog eens wat
E3: Sst, ze gaat weer aan de klaag
aria 2
Ursula: Thuis doodt hij zijn schatten, de vleugels ritselen nog van leven als hij ze dompelt in ether en prepareert voor zijn Necropolis. Daarna doodse stilte als zijn buit, verstard, plaats neemt in zijn collectie, enkele reis verval. Maar ik: levend verval ik, verstik in de ether van mijn eenzaamheid. Waar is mijn broeder?
Recitatief 4
Alle drie verrukt den ontroerd over het gebodene
E1: Als een paal boven theewater!
E2: Wat een verhaal!
E3: Ze kan er wat van!
Aria 3
Ursula: Zonder warmte te leven temidden van dit vlindergraf, wie is armer als ik? Hoe vang ik de vanger? Ik heb meer recht op hem dan hij op zijn vlinders! Hij vrij en ik,ik,ik, wachtend op het leven voor zijn huis? Oh, marteling, oh wonde, oh leed, onzegbaar en onlesbaar.
E1: Snetverderrie, hooggedraaf ,tut,tut,tut.
E2: Nou, nou, nou nederig je hart Tut,tut,tut.
E3: Kom, kom, kom God allemeidig!
Ur: Zal ik me laten zitten door zo´n lamlendeling?
Feest, kom hier!
Feeetus!
E1: Hij komt niet
E2: Hij luistert niet
E3: Diepe stilte
Ur: Feestus! Feestus!
2e scene
Tussenspel
Een grote wolk vlinders fladdert het toneel op. Daarachter komt Festus. Hij drijft 5 trawanten voor zich uit. Het zijn 4 slagwerkers en één pianist. De instrumenten komen het toneel opgerold. Geen piano maar een klein model vleugel. De 5 trawanten zijn gekleed in een sf-achtige sm-outfit met zwarte kappen. Ze worden door Festus het toneel opgedreven en verschuilen zich snel achter hun instrumenten.
F:Ha, ha ,ha tussenspel
ha, ha, ha tussenspel
hoei, hoei, oeft (Festus loopt, woest zwaaiend met zijn vlindernet rond. Bij de 6e zwiep vangt hij per ongeluk een van de Engelen. Festus schrikt er zelf van. De Engelen raken in paniek)
E1: Een gek
E2: Een wilde
E1: Weg hier
E2: Wegwezen E1,2,3: Een wilde! Wegwezen!
Recitatief 5
U: Kom hier
F: Niet nu
U: blijf hier
F: moet voort
U: hier, hier
F: Ik heb het druk
U: Laat die beesten (Grijpt hem beet)
F: Laat me los
U: moordenaar, moordenaar
F: Los, los
U: ondankbare hond
F: vrijheid, vrijheid
U: verlogen je zuster
F: Ik stik, ik stik
U: vergeet je plicht
F: plicht jegens wie?
U: plichten aan vader
F: ik weet van geen plichten
U: belofte, belofte
F: belofte, daar met je belofte!, daar, daar (Gooit de spullen in het rond)
Tesamen:
U: belofte aan wie, wie, wie?: wie beloofde dat we samen bleven, he, he, he, he, he? Wie heeft het beloofd, he, he, op z´n knietjes, he, he, op z´n blote knietjes, zo´n bibberend ventje, he, terwijl vader lag te stikken ik z´n bed, he, he, he?
F: Dwang, dwang, dwang, vader´s vuisten en moeder´s tranen, en nu dan jij he, jij, jij, jij, altijd ziek altijd zielig! Daar, daar buiten wacht mijn wereld, mijn vrienden, mijn vijanden, mijn blauwe koningin! daar hoor ik, niet in dit bedompte hol, hoerige helleveeg!
Samen met U en F:
E1: wat een toestand
E3: vechten, vechten
E2: Mensen, toe nou
E1: vrede kinderen
E3: sla er op los
E2: Wat een kabaal!
E1: Kan dit niet anders?
E3: ik zou het niet nemen!
E2: wat een ellende, wat een tragedie!
E1: Gaat dit altijd zo?
E3: Lollige bende
lange stilte
arioso
E1: Dit zit vast
E2: Muurvast
E3: zijn nog wel even zoet
E1: Laten we gaan
E2: Nooit meer terug
E3: La maar lopen
E1: Slotlied
E2: Ja, afscheidslied
E3: Ja, mi mi mi (lacht)
E1: Daar gaan we
E2: (draagt voor) Ver aan de vage einder
Vlinder fladdervleugel fijn
E3: Nee, nee, nee
E1: Klopt niet
E2: Verdraaid
E3: (draagt voor) Ver aan de vage vleugels
fladd´ren vlindereindes fijn
E1: Ook niet goed
E2: Helmaal fout, ullah
E3: Jawel, jawel, jawel
E1: Effe kijken (haalt een papier tevoorschijn)
E2 (met veel pathos) Veel aan de verre vlagen
E3: (bits) dat is helemaal niks
E2: vlinderen vladdervleugels fijn
E1: (heeft het papier inmiddels uitgevouwen) Effe kijken, hier (houdt het papier voor ieders neus)
Aria 4 Afscheidslied van de drie Engelen
E1+2+3:
Vaag aan de verre einder
vladderen vlindervleugels fijn
Met netten of met hete liefde
Wil ieder deszulks vanger zijn
Met wet, met God, met relibazen
Die over de verlossing razen.
Met boerenleiders, woest en ledig
En hooddoekjes tegen het onzedig
Met brute kracht, met stalen wil
met Eros bloot als kikkerdril.
Moraal! :
De lieve God laat het maar gaan
Per slot gaan jullie er toch aan
En kom je dan ten einde boven
Wie staat daar ijv´rig te geloven?
een Eng´lenschaar met licht omkleed
En jij staat daar in je blote….
E2: (onderbreekt) In ´t Italiaans is het nog mooier
E1,2,3: Vago sulla orizonte remoto al letto farfalla esile con rete o con amore caldo, caldo, caldo (De drie engelen vliegen terug naar de hemel. Ursula en Festus zitten aan tafel, er is thee. De 4 trawanten van Festus hangen volkomen lam over hun stoelen)
U: kopje?
F: kopje
U: alsje
F: dank je
deed je?
U: wachtte
F: waarop
U: Waarop?
F: op wie?
U: op wie!
F: Wie?
U: op jou
F: waaom? U.waarom?
stilte
U: nog?
F: dank je
U: alsje
tussenspel
F: Ur
U: ja Fest
F: vannacht!
U: vannacht?
F: moet weg
U: en ik?
F: weet nie
U: jij weg
F: jij blijft
U: ik blijf!
F: jij blijft
U: nee nooit!
F: waarom?
U: nee nooit!
F: ik weg
U: ik mee
F: jij mee?
U: ik mee
F:nee nooit
Ur: Jij ook niet
F: Nee nooit
Ur: Jij blijft
Tussenspel. De vier trawanten springen plotseling op en beginnen te spelen
U: meer thee
F: dank je
U: alsje
F: dank je
U: dank je (wordt vier maal herhaald)
tussenspel
F: ik ga!
(Staat op, kijkt naar Ursula, gaat weer zitten)
Tussenspel. De trawanten komen plotseling weer tot leven.
U: kopje? F: lekker U: alsje F: dank je U: Alsje F: Dank je
Een altviool speler verschijnt op het toneel, hij lijkt veel op Schumann. Hij is wat bijziend en treurig. Hij heeft zijn eigen standaard meegenomen, die hij omstandig neerzet. Hij heeft een zwart, oud pak aan.Ursula lopt naar de altist toe, Samen voeren ze het lied uit.
Aria 5: U: Oh ring aan mijne vinger. Oh gouden, gouden ring. Ik druk hem blij aan de lippen. Aan mijn hart. Ik wil hem dienen, mijn leven lang, mijn dromenswens, mijn vredige kinderdroom. Ik was verloren in een oneindig ruimte…
Festus heeft Ursula met toenemende ongeduld aan gehoord. Hij loopt steeds driftiger rond en wekt zijn trawanten weer tot leven. Ze onderbreken de aria van Ursula
Aria 6 Bravouraria van Festus
Festus: Polyandus, Polyandus, wonderlijk wentelend hart. Je drijft op het licht van de zon. Lalalalalala. Hier is fielt Fibrus Fibrilatus, de vanger.
Mijn netten in de aanslag, de koorden gespannen, de ijzeren kettingen rinkelen. Veertig Deense doggen, grijs met gele ogen vergezellen mij, stropen de bossen af naar prooi. Maar plots: Polyandus wentelt weg waar ik haar niet bereiken kan. Blauwe koningin, denk niet dat je gered bent. Ik vervolg je tot het einde der tijden. Lalalala.
De blauwe koningin komt lager, haar ogen vol tranen. Ze dient mij als aas. Nu zal haar koning uittrekken, zijn leger nachtgnomen achter zich aan, wraak, wraak! Ik zal wachten op hem met mijn honden. De koningin ligt nu vastgesnoerd, haar slanke lichaam op mijn houten brits, haar hart slaat bonzend in haar lichaam. Roerloos kijken we elkander in de ogen. Onze liefde brandt
Avondvlinder! Zwarte harige ridder van de schaduw. Daar ben je met je Gnomenleger, getergd door de brute roof van je blauwe koningin. Vastgesnoerd heb ik haar, Krákola, de touwen persen zich diep in haar lichaam, geen lid kan ze bewegen. Hahahahaha. En nu wacht ik op jou! Mijn lampen lichten in de nacht, mijn netten zijn gespannen. Verblind vlieg je in volle vaart in mijn val. Je voelt het verraad. In doodsangst duikel je, tol je om je as, stormlopend op de onzichtbare koorden. Je legers vliegen te hulp, de gnomen, gekgeworden door de hellebaarden van licht in de pikzwarte hemel, ruisen, verstikken elkaar. Oh koning Krakola, het net sluit zich. Plotseling verrijst iets onzaglijks, zwart als de dood, de nachtgod zelf, hij, hij als een reusachtige vis, hij slokt Dokter Fibrilatis op, zijn netten, zijn glazen gevangenissen, alles verdwijnt in het…het…het… zoute water!!!
Een enorme walvis wordt zichtbaar, met geopende bek. Hij slokt Festus op die in z´n maag terecht komt.
Tussenspel
3e scene:In de maag van de walvis
F: Genade, genade…in het uur van onze dood.. opgeslokt ben ik, ik zit in zijn gratenpak… Eruit, eruit
Festus ziet een man die zich vasthoudt aan de ribben van de walvis. Hij zit met zijn rug tegen de walvismaag aangedrukt en houdt een primitieve hengel in zijn handen.
F: Ahum, goedenmiddag.
Pontus: Dag m´neer
F: Willen ze bijten
P: Wie m´neer?
F: nou, de vissen (Pontus denkt na)
P: De vissen, m´neer?
G: U heeft toch een hengel
P: Ik vis niet op vis, m´neer
F: En op wat dan wel? (Opmerkelijk rustig)
P: M´n pruik m´neer
F: En wil die bijten?
P: Wat, m´neer
F: Uw pruik
P: (bitter) Niet leuk, m´neer
F: niet boos bedoeld
1e Aria van Pontus
P: Kaal ben ik
een biljartbal mememet schilfers
Dat is leed m´neer
Dat is grugrugruwel
Zonder prprpruik ben ik ontoonbaar
F: Maar u zit hier toch in uw eentje
2e aria van Pontus
P:Neneneniet altijd, zo nu en dan
slokt hij er eentje op
die verdwijnt op den duur die kant op ( Wijst richting darmen)
Ik hou me vast, zonder pruik
laat ik me niet verteren!
Ik heb m´n e e e e eer m´neer
F: En zo zijn we gevangen. Is er nog hoop?
3e aria van Pontus
P: Ha, handelaar in hoop ben ik m´neer
ik werk in de kèkèkèkerk, priester ben ik, m´neer
ik praat en praat en praat
tot mensen gloeiend van geloof,
hemelwaarts gaan met blij gemoed
Maar voor mezelf moet ik zeggen
geen greintje licht zie ik naken
F: Vervloekte vis, ik wil eruit!
P:Voorlopig heb ik alleen de ingang gevonden
4e aria van Pontus
P:Onrustig is onze gastheer, en hongerig
Hij hapt naar alles wat beweegt.
We kunnen nieuwe gasten verwachten, m´neer
P+F: Ho, ho, ho, ho
Hij valt weer aan, het monster
( De vis beweegt hevig, Al snel komt er een jonge vrouw de maag in rollen)
Nel: hu,hu,hu,hu,hu
hoei,hoei,hoei,hoei,
weg,weg,weg,weg,
waar,waar,waar,waar?
F+P: Een vrouw!
F: Polyandus, Polyandus ik zal u redden! Ik zal u redden…
P: (tegelijk): ´Uit de schoot van het dodenrijk schreeuw ik, gij hoorde mijn stem. Gij had mij geworpen in de diepte, in het hart van de zee´
(Jona 2 vers2-3)
F: (tot Pontus) Is dat alles wat je kan zeggen?
P: Het bbbeste komt nog, het duurt alleen even.
F: Dat duurt dan wel lang!
P: Maar jij gaat haar redden. Mamamamag ik vragen hoe?
F: Dat doet er niet toe
P: Nee, je hebt geen flflflflauw iiiiiiidee
F: Beter dan jouw gezwam!
Aria van Nel
Nel: a——-
Een mannenhand, een mannenstem
wat zou je moeten als vrouw
zonder deze onontbeerlijke hulp
Helemaal opgeknapt voel ik mij.
Dank zij u
F: ik sta u bereid
P:Geheel de uwe!
Liefdesduet van Nel en Festus
Nel: Nu wilde ik mij richten tot die ferme heer daar.
Hoe is het mogelijk, dat u mijn naam kent?
F: Ach Polyandus, blauwe koningin
U leefde al zo lang in mijn hart
Nel: Maar bent u werkelijk de man uit mijn dromen?
Lag ik niet vastgesnoerd in uw glazen kerk?
F: Uw dromen ken ik niet, mijn koningin
maar ik ken de mijne wel
En u heerst daar, met zachte hand
Nel: Overweldigd, ben ik. Hoe kan ik u vinden, hier in dit afschuwelijke monster?
F: Uw man, koning Krákola heeft hem gezonden.
Nel: Krákola, en waar is hij nu?
F: Opgesloten in de glazen kathedraal zint hij op wraak
geklonken aan de vloer
Nel: Geschonken aan hem was ik, zonder liefde gehuwd. Oh mijn redder, mijn droomprins: zeg mij uw naam
F; Doktor Fibrilatus, Fibris Fibrilatus
Polyandus, mijn blauwe koningin
Nel: Fibrus, mijn prins
Tegelijk:
P: Wel verdomme, wat gebeurt daar? Die twee gekken worden verliefd! En ik mag toekijken. Dat heb je ervan, zo zonder pepepruik. Nochtans zal ik hem leren, ik zal zijn wonderboom laten verdorren. Heilig is mijn na-ijver, verdomme nog aan toe!
F en Nel dansen met elkaar
´Danse Russe´
P: Oh, ik verdraag dit niet, is er dan geen beloning voor de eenzaamheid die ik droeg, mijn oppassendheid, mijn goedwillendheid? Moet ik altijd toezien hoe anderen gelukkig zijn, lachen terwijl ik ween, kussen terwijl ik hunker?
Plotseling dringt een harpoen diep in de walvis door. Een regen van bloed klettert naar beneden. De walvis beweegt onrustig.
P: een harpoen! De vis wordt aangevallen!
N: bloed, bloed, jakkes bloed!
P:De vis wordt gevangen!
F: Zie, zie hem bloeden Ah nachtgod, nu komt je nederlaag!
P: vrijheid, vrijheid
N: bloed, jakkus. bloed
F: Een triomfboog voor mij, Ik Festus Fibrilatus!
Tussenspel
4e scene:
De walvis wordt aan boord van een walvisvaarder getrokken. De bek van het dier valt open. Uit de bek komen Nel, Festus en Pontus gekropen.
Ze worden opgewacht door drie sinistere walvisvaarders en, op de achtergrond, Ursula, met een harpoen in haar handen.De walvisvaarders lijken niet erg vriendelijk. Ze staren vijandig naar N, F en P die door angst worden overvallen.
Aria van de drie walvisvaarders:
Waar is de waarde van dit dier,
gewurgd, getroffen in het hart
leeggehaald straks tot op de huid
zal het ten prooi gevallen zijn aan onze zucht.
Alle schatten hem te ontnemen,
leeg te roven als een oude mijn,
mijnwerkers van Neoncratio zijn wij,
ter ere van onze leider, hij die alles ziet
F: dag heren.
N: we zijn gered.
P: ja, ha ha: gezegend, heren, gezegend: (slaat drie kruisen) vrede, vrede, vrede
(De drie walvisvaarders komen op Pontus toe en bekijken hem vol argwaan)
Walvisvaarders: Wie is hij: die, met zijn pij.
Verdacht lijkt hij,
een spion van de vijand,
de geur van ijzer en bloed hangt over hem
We zullen hem eens aan de tand voelen
Beklagen zal hij zich straks
in de handen van de ondervrager
dat hij niet nog meer te bekennen heeft.
tegelijk:
F: Wie zie ik daar nog meer?
het kan niet waar zijn , mijn zuster!
U: Festus, Festus: ha, ha, ha, ik heb je gevangen, mannetje!
F: Ursula, wat een toeval, goh, alle mensen, nou, goh, goh
U: Niets toeval: hoe een man te vangen die is verzwolgen door een walvis?
Geen beter middel dan een harpoen!
F: In de eindeloze zee deze vis te vinden
U: de enige vis in de buurt was de jouwe. Koud kunstje dus. Nu mee naar huis, voordat ik deze harpoen nog eens gebruik.
F: Ja, ja, maar misschien wat later, wie weet, wie weet
U: Zal ik je eens opprikken als een van je vlinders. (Dreigt met de harpoen)
F: Ja, ja, natuurlijk, gezellig, gezellig.
N:Fibrilatus, mijn prins, we zijn vrij
Finale
U: Festus, wie is die vrouw?
N: Wie ben jij?
U: Festus, ik vraag je wat
N: en ik jou
U: ik had het niet tegen u
N: en ik mooi wel
U: Zoudt u op willen donderen
N: in geen duizend jaar
U: Viswijf
N: Dierenbeul
U: Schollekop
N: moordenaar
U: palinganus
N: lijkenprikker
U: wat!?
N: Wat!?
U: Wat!?
N:Wat!?
U: Tepelboor
N: Harpoenenhoer
Ur: kabeljouwenkont
N: Slachtafvallige
U: Kwallenkut
(herhaalt zich)
Pontus: M´n pu, m´n pu, m´n pruik, m´n pruik! hier zat´ie tussen z´n tanden! (Haalt zijn pruik tevoorschijn uit de bek van de walvis)
Walvisvaarders: Geef hier, blijf van de buit!
U en N: Festus, wie is die vrouw?
F: ik geloof dat ik maar eens ga
Ur: Viswijf…
P. M´n pruik…
Walvisvaarders: wie is hij…
U + N: Hierblijven!
(Festus holt radeloos weg, U en N rennen hem achterna)
P: (Ziet de walvisvaarders naar hem staren) Heren, goedemiddag. Fibris, blijf bij me (Zet met een plof zijn pruik op zijn hoofd en rent N en U achterna)
de Walvisvaarders: de buit!
Rennen Pontus achterna.
Allen hollen elkaar in cirkels achterna, daardoor begint het schip steeds sneller rond te draaien. Dit gaat door totdat het schip zo snel draait als een tol. Zo tolt het langzaam op de haven van Neoncratio af, waar de bevolking het fenomeen met verbazing bemerkt.
Volk: Een komeet!
Zamar, Oh Zamar
Einde eerste acte
2e Akte Drammatico Macht!
prelude
1e Scene
Neoncratio. Een menigte mensen dwaalt over het toneel. spiritual 1 Menigte: Morgen, als we wakker worden, is het nooit gebeurd, is het weg, is het overgegaan, is het een dode droom, fantoom, kwalijke damp die opgetrokken is. Oh, morgen is het nooit gebeurd. Morgen, als we wakker worden, schijnt het licht. Is de zwarte hond verdwenen, de schorpioenen van de wanden, de pest uit ons huis, ach morgen, als we opstaan, is de warmte terug, de glimlach, de hand op mijn schouder is die van mijn broeder, niet van de beul. Niet de beul, niet, niet, oh, waar is de ochtend, wanneer wijkt de angst, de angst die brandt, de afgrond die zuigt. Oh, is er ochtend, is er alleen licht voor de ander, die schopt, die kwelt, die vervloekt, die heerst. Hij staat in het licht, zuigt de frisse ochtendlucht lachend in. Niet wij, in de zwarte slagschaduw van de angst. Oh, dit is bestaan, dit is schepping? Waarom leven? Waarom hoop?
Opera Rivoluzionario
Het volk begint schoksgewijs te verpoppen en verandert langzaam in het Revolutieleger, het leger van de dode helden en het legioen van de partij
Het leger: (mannenkoor1)
Wie zal ons nog tegenhouden?
wanneer de stalen wil marcheert
De waarheid brandt in onze ogen
Vuur waarin de vijand wordt verteerd
Vol mannelijke ontroering
zingen we van eer en moed
onverslaanbaar, met vervoering
wreken we het bloed, bloed, bloed!
Het leger van de dode helden:
Oh, zwarte lichten, stralend als de dageraad. Omarm mij, koude vuren van de dood.
Toen u kwam om van ons schaduwen te maken, heb ik u niet opgeschrokt als brood?
Stikkend in mijn bloed is mij één beeld gebleven Ik wist dat mijn levensdoel was bereikt. Eindstation van elk zinvol leven: de eredood werd mij toen aangereikt!
legioen van de partij
Kom, kom bij ons, de deur staat open
uitnodigingen zij zijn uitgedeeld
Kom, kom, allen die zijn uitverkoren
in de schepping naar ons evenbeeld.
Wij zijn de wereld,
wij zijn de kind´ren,
wij zijn de toekomst,
het verleden
In ons leeft de bloedsbegeerte,
achter ons staat het ideaal
Voor ons uitgestrekt de waarheid:
staalhard, verblindend helder.
3e Scene
Intocht van Zamar.
Zamar is een dubbelfiguur, een monsterlijke verschijning met twee hoofden. Hij kan niet lopen en wordt in een soort rolstoel rondgereden.
Zamar: Was het een komeet? Mijn geleerden zeiden, zij zeiden: het was een komeet, komeet, komeet,ter uwer glorie, glorie, een komeet, glorie, komeet, komeet, géén komeet, geen, geen geen,komeet, komeet, komeet, een ronddraaiend schip, schip, was, schip was het,schip, schip, geen komeet, geen, geen, geen, geen, komeet, geen komeet.
Zij hebben bedrogen, bedrogen, de geleerden, bedrogen, alweer, alweer, alweer, ik ben te goedig geweest, te goedig, getolereerd, te zachtzinnig, te zachtzinnig, goedig, getolereerd, zachtzinnig (wordt herhaald): zie wat ervan komt
Geen komeet, een rondtollend (6 maal) schip! ja, ja, ja een rondtollend schip Breng de geleerden, alle geleerden, en hang ze. Nu? nu? nu? nu! nu!
Volk: ja, ja, ja, jaka, jaka…
Walvisvaarders: Heer Zamar, hij die alles ziet
De vreemdelingen, waarvan reeds gerapporteerd, staan voor u.
Festus: Wat ben ik duizelig
Nel, Ursula, Festus, Pontus: Wat ben ik duizelig
Festus: Ik ben zo duizelig, dat ik van de duizeligheid zo duizelig ben dat ik..
Ursula: De aarde draait en ik sta stil
Nel: mijn hersenen spelen tikkertje in mijn schedel
Pontus: Ja, en dan ben ik ook nog zo…
N,U,F: Nee, nee, niet zeggen, niet zeggen
Pontus: Misselijk!
N,U,F,P: uha, uha, uha (allen geven over)
Zamar: Was het een komeet?, zeiden ze, komeet, komeet, komeet toch, Ja, ja, ja Een komeet ter mijner glorie!
Volk: Wraak Zamar, wraak
Sla, Zamar sla,
Breek, Zamar,breek!
Zamar: Ik zal, veroordelen zal ik ze, hangen.
volk: ja, ja, ja…
Pontus: Geachte heer, ik heb de eer mij aan u voor te stellen. Mijn naam is Pontus, met pruik, met P bedoel ik, pppriester in het dddagelijks leven
Festus heeft een tijdlang met stijgende verwondering naar Zamar gekeken. Plotseling is het of hij hem herkent. Hij wordt steeds meer opgewonden
Festus: Waar is je blauwe koningin, hè, hè, Krakola, Krakola?
Volk: Wat! grijp hem!
Zamar: Wie is dat!
Volk: Bloed, bloed, bloed
Festus schrikt hevig van de reactie en verstopt zich
Pontus: Grootdoorluchtige vorst, hij vergist zich, evenals uw geleerden zich vergisten. dat maakt hen geen vijanden
Zamar: stommelingen, verraders!
Pontus: (zwakjes) Maar niet onsympathiek, toch?
Zamar: Ik heb getolereerd. Ik ben goedig geweest. Ik sprak: ga heen en onderzoek de waarheid. ja, de waarheid terwijl wij in waarheid wandelen, staalhard, sterk ligt het voor ons. Waartoe wetenschap? dacht ik mij. Is de uitkomst overeenkomstig de waarheid dan kennen wij die waarheid al. Maar bestrijdt ze de waarheid, dan is ze onwaar en leidt naar één weg: chaos, vernietiging! (Huilend) Maar ik heb getolereerd. Zie wat ervan komt. (Woedend nu) Waar blijven die honden. Breng ze hier, hier, hier…
Pontus: Uw wijsheid is groot, waarde heer, vergun mij nog één opmerking.
Zamar: Spreek, voor de laatste keer
Pontus: Dit gezelschap: uitkomst, ja slachtoffer van het infame onderzoek waar u reeds op duidde, wij zijn geheel schuldeloos aangespoeld. Straft u niet het onderzoeksobject, doch de onderzoekers. Als extra bonus bij onze eeuwige dank voor onze vrijlating ben ik gerechtigd u de zegen van mijn kerk aan te bieden!
Zamar: Een zegen, Wel ja!, toe maar, daar ben ik blij mee, U pakt wel uit!
Volk: ja, ja, ja…
Pontus: Maar ik heb niets anders om te geven!
Zamar: jawel, dat ding op je hoofd
Pontus: M´n pruik! nee, nee, dat gaat niet
Zamar: Je zegen en je pruik
Pontus: nee, ik smeek u, nee, nee.
Zamar: Wil je de galgen nader bestuderen?
Pontus: is al goed, hier, hier is ´ie. (Geeft Zamar zijn Pruik)
Zamar: En nu de zegen
Draait zich om en ontbloot zijn enorme, harige achterste Volk: Zegen, zegen, zegen
Pontus: (Wanhopig) Hier komt ie dan: in de na, na , na… (barst in een onbeheersbaar gestotter uit)
Volk: Zamar, Zamar, bloed, bloed…
Zamar: Staat op en spreekt zijn volk toe:
Hier is de grootste zegening, zie volk, de zegen van de macht. Het is macht die de waarheid onthult, waarheid bepaald, waarheid stelt, het is de macht die de zegen afdwingt. Deze zegen is voor u, mijn volk. Wat is macht? Het vermogen om geweld te gebruiken, er is geen andere macht. Geweld zaait angst, angst is het gewas dat opkomt, het golvende korenveld van Zamar. Ik zal oogsten voor u, mijn volk, voor u alleen. Hang die honden op!
Volk: Ah.. vernieuw, bloed (enz)
Vier geleerden worden opgehangen. Gedurende de executies begint Zamar heftig met zijn armen te bewegen. Hij vecht met zichzelf: zijn beide handen zijn om de halsen van de twee hoofden, ze proberen elkaar wederzijds te wurgen.
Zamar: Vernieuw het bloed, vernieuw het bloed Oh, Ah, Oh, Ah
Festus: waar is mijn verhaal! Ik ben verdwaald! Dit is niet mijn leven!
Zamar: Volk van Neoncratio! Maar er is een uitweg uit het donkere pad van de angst
Volk: Zamar, ja, ja, ja, vernieuw het bloed!
Zamar: Slechts één: de totale omarming van het ideaal dat in ons leeft
Volk: Zamar….
Zamar: Dan komt de beloning: vreugde, extase!
Volk: Zamar…
Zamar: buitenzinnige extase, ha, ha, ha, en totale bevrijding.
Volk: Zamar…
Zamar: ha, ha, ha De woeste dans op de rand van de afgrond.
Oh volk, dit is uw God!!!
Volk: Zuivere Zon, Zamar, leider van ons volk, hij die alles ziet! Zamar: hahaha Volk: Ha, ha, ha vreugde nu, vreugde
Zamar: Ha, ha, ha, ha vreugde nu, vreugde.
Volk: Verpletter de vreemden maar spaar ons, Zamar.
Zamar: dans nu, volk, vreugde, vreugde
Volk:Verpletter de vreemden maar spaar ons. Oh Zamar.
Zamar loopt met zij gevolg weg.
Spiritual 2
Volk: Open niet uw kerkers, het is niet nodig, Zamar, zie, we zijn gehoorzaam, we zijn goed. We hebben goed opgepast, we zeiden wat je wilde horen, Zamar, Zamar, we gaan naar huis, we sluiten de deuren, we zullen niet praten, niet zingen. Zamar, maar stil wachten op het vallen van de nacht. (Iedereen verlaat het toneel.. De drie walvisvaarders blijven achter. Ze beginnen stevig aan het bier. Festus, Ursula en Nel die zich op het laatst verstopt hadden komen tevoorschijn)
4e scene: Zamars Bolero
Nel: Weg, weg, zo snel mogelijk weg uit dit land, weg, weg, weg. Ik zal die drie eens uithoren. Weg, weg, weg. Zeg jongens, wat mag dat ideaal dan wel wezen?
Walvisvaarder 2: hé, lekkertje
Walvisvaarder 1: Zullen we haar even voorlichten, jongens?
Walvisvaarder 2 en 3: Haha, doe jij het maar even
Walvisvaarder 1: Kijk, de betekenis van het bloed ligt voornamelijk daarin, dat sommigen eerst iedereen de baas waren, nu is dat precies omgekeerd.
Walvisvaarder2 + 3: precies, precies
Walvisvaarder 1: Gelijkheid wordt in het nieuwe bloed meteen en overal geregeld. Het volgt hieruit, dat het nieuwe bloed natuurlijk, in ´t algemeen niet alleen een verandering met zich meeneemt, maar ook zo een die ook echte bevrijding met zich meeneemt.
Walvisvaarder 2+3: Precies, precies
Nel: Wat praat ´ie, wat zegt ´ie. Wat is dit voor wartaal? Onzin!
wat is dit voor wartaal, onzin.
P: Ik wou, dat je je mond hield. Die lui zijn dronken en gevaarlijk
Nel: Welnee, het zijn wat simpele gasten.
Walvisvaarder 1: Welja, we zien dit nu gebeuren. De bevrijding, Broeders en Broederinnen, de waarachtigen bevrijding is de afrekening met het oude bloed en het recht van iedereen op alles.
Walvisvaarder2 + 3: Precies, precies
Walvisvaarder1 2 en 3: Willen we het totale geluk!:
Hieperdepiep: jaaaa!
Walvisvaarder1: En dit geluk zullen we brengen: geen recht zonder wraak en geen vrijheid zonder lol. Ik zou zeggen: we slaan er gewoon op los wat het oude bloed betreft, je haalt je hart weer eens helemaal op.
Nel: Zeg, maar, dat stelt niet veel voor wat je zegt
Walvisvaarder2+3: We gaan behoren tot één grote familie
Walvisvaarder3: Ja, de grote familie van alle mensen
Walvisvaarder1, 2 en 3: die door hebben wat het is om macht te hebben Macht is bevrijding ja: geluk en ook eigenlijk ook omgekeerd geluk is macht, nu ik er over nadenk. De beheersing van alles wat ellende kan brengen, door het te vermoor…
Nel (Er tussendoor): nou, bedankt jongens. Zeg, zeg, hoe komen we hier uit? Je bent bezopen, joh.Hé, joh,…hoe komen we uit dit snertland?
Walvisvaarder 3: Wie is die hoer, verdomme!
Nel: Stelletje praatjesmakers.
Ursula: Je brengt iedereen in moeilijkheden, stommeling
Walvisvaarder1: (dronken) De echte waarheid, he de echte, echte waarheid .. zal je bevrijden
Walvisvaarder 2: (Dronken en woedend) Sta ik hier te liegen?
N: Jullie altijd met je sterke verhalen, maar van de waarheid weten jullie niks, niks!
Ursula: Jongens, pas op, ze is niet te vertrouwen, mijn broer heeft ze ook al ingepalmd. Walvisvaarder 2: ken je haar?
Ur: Hou maar op! Ze sleept al die kerels in haar bed. Mijn broer en ik woonden rustig samen thuis, eigenlijk helemaal in de geest van het nieuwe bloed, komt me dat mokkel.. Walvisvaarder 3: Ik zie dat, het straalt gewoon van haar af.
Ursula: Juist ja!
Walvisvaarder 3: Hé jij, zou je niet je fatsoen houden?
N: fatsoen, wat weet jij daarvan ! Mijn hele leven al hoor ik dat gehuichel. Waarheid, reinheid, zuiverheid, geluk. Ha, ha, ha, wat weten jullie daarvan. Alleen maar verhalen om er op los te kunnen slaan en de beloning: glorie, het paradijs..Blijf van me af!
Walvisvaarder 2: He, daar spreekt het oude bloed!
Walvisvaarder 1: …zal jou bevrijden (Pakt Nel bij de arm)
Walvisvaarder 2: Hé, nou pop, jij weet zoveel af van het menselijk geluk,
Walvisvaarder1,2,3: dan weet je ook wel hoe je een man gelukkig moet maken, he zeker, zeker. Jij hebt hard een man nodig, eigenlijk vraag je er gewoon om. Kom op jongens: wie neemt dit geluksvogeltje tot vrouw, dit pareltje, deze bonbon? Walvisvaarder 1:Ik zal jou bevrijden.
Nel: blijf van me af! Fibrus, help me
Festus: (Komt aarzelend tevoorschijn): Wat, wat wat? Goedendag heren.
Walvisvaarder 2: Hé lijp, wil je een dreun?
Festus: Ik, ik, ik weet het niet. Wat wilt u weten?
Nel: Fibrus, help me
Ur: Ze weet niet eens hoe hij heet, Fibrus, hahaha
Walvisvaarder 2: Hoort ze bij jou?
F: Nee, wat, nee, volgens mij niet, ik ken haar niet!
Ur: Goed zo, goed zo, laat het haar maar voelen!
Walvisvaarder 2: Of ga je ingewikkeld doen
Walvisvaarder1, 3: Je zegt het maar, hoor.
F:nee, nee, Ik heb haar nog nooit gezien (3 X) hahaha
Nel: raak me niet aan.
Walvisvaarder 3: Lief hè, zo´n dingetje
Walvisvaarder 2: zoiets moet je delen.
Walvisvaarder1: te veel voor één man ha, ha, ha
N: Oh God in de hemel!
U: Nee, dat niet, dat niet. Jaag haar weg, dat was de bedoeling, jaag haar weg, jaag haar weg!
Mannen, laat haar met rust, het fatsoen, het nieuwe bloed!
Festus valt in wanhoop op zijn knieen en bedekt zijn gezicht met zijn handen. De walvisvaarders grijpen Nel en slepen haar weg. Pontus blijft als versteend staan.
5e scene
U: Festus
F: Ga weg, ga weg.
U: broertje
Pontus: Kkkaal ben ik, naakt
F: jij hebt haar vermoord!
U: Jij, jij hebt haar vermoord!
F: Ik heb haar verraden
U: Je was bang
F: Bang, ja bang
Pontus: nnnaakt ben ik, en vuil
F: eerlijk was ze
U: Dom was ze
F: Waar is ze nu?
U: Beter niet aan denken
Pontus: met potscherven kkkrab ik mijn ziel op de mesthoop van mijn leegtttte
U: Het is angst, Festus, de koning van alle mensen.
F: Het was Krakola. Ursula, Krakola, niet Zamar
U: Die gaat er ook meteen vandoor, wanneer hij bang is.
Pontus: Je bent leeg, Pontus, een leeg vat met een pruik.
Ur: De wetten van het geweld
Iedereen kent ze, alleen jij niet.
F: en Nel!
U: Zij kent ze nu ook, zij in de eerste plaats: de wet van de natuur
F: Lafheid, lafheid!
U: nee, angst, je kon niet anders
F: Ik kan niet anders
U: een natuurwet
F: een natuurwet
Pontus: Ik moet weg, ervandoor, op de vlucht voor mijn eigen leegte. Ik moet geloof opdoen, idealen vinden, inhoud, inhoud. God, ik val in mijn eigen vacuüm.
U: je vlinders, waren die ook bang, in je netten?
F: ja, ze rilden van angst
U: had je genade voor ze?
F: nee, nooit
U: Dood dienden ze je, broertje
Ze waren van jou
Rillend ruisten de vleugels
Opperste schoonheid van het leven
Je verstomde ze, jij, hun meester
Nu ben je zelf vlinder,
Gesmoord in de verstikkingsdoos van de macht
Nu weet je het,
nu weet je hoe het voelt.
F: je hebt gelijk, je hebt gelijk…
U: Verstoot mij niet,
Verstik me niet weer in je liefdeloosheid.
F: vergeef me, Ur, vergeef me.
U: kom je nu mee naar huis
F: Ja, ik zal meegaan
U: En blijf je thuis?
F: Ja, ik blijf thuis
Pontus: Ervandoor, op weg naar waarheid!
Waarheen, waarheen? Naar Zamar, de gezegende? Nee, niet naar Zamar. Ik moet mijn zegen van zijn kont rukken, omverstoten, actie, actie, anders val ik, val ik in mijn eigen diepte, ik Paus Pontus de Lege. Ervandoor, ervandoor Gaat weg
U: Laat me je troosten
F: Ja, troost, troost
Ursula dringt zich aan Festus op
U:Bemin mij, zoals je haar bemint F:Nee, nee
Einde tweede acte
Derde acte lyrique
Het bittere paradijs
1e scene: de eenzaamste plek op aarde
Ursela:Ik zie hem, ik zie hem, helder, een apostel van sneeuw, een rat uit de hemel, lachend, zenuwachtig zoekend naar mij, naar mij, mij, mij, mij.
Vader, vader, alleen al dit woord, te intiem, te week, te zwak.
Ik zie, en zie hem, de verrader, azijn, zo zoet als honing, slang, zo zacht als het lam zelf. Waar ben je nu?
Weg was hij, wat gaf ze het recht, welke waan uit het keizerrijk van God, welke wraak, welk hemels wangedrocht nam je, alsof jij, hun bezin, niets in het leven te zoeken had?
Maar ik, maar ik, in het vocht van mijn buik zal ik je wekken, wekker van mijn leven. Zoek verder rat, snuffel over mijn vloeren, vreet vaan mijn vlees, oh lieve, oh lafbek.
Festus, Festus,waar ben je, waar ben je?
Kijkt om zich heen en ziet nu pas dat ze alleen is
Verraad, verraad!!
Vader, net als jij, jou vlees, jou gebroed, jij, jij, jij hebt me lief gehad, ontken het niet, erecties liegen niet! Ik heb je gevoeld, je huilde tegen mijn boezem, tegen mijn boezem, van mij, van mij, Festus, wij horen toch bij elkaar, wij twee?
Als twee koningskinderen zitten we en wachten, wachten op de witte ridder, oud en baard en paard.
En hij stijgt af, koninklijk, nu geen hond, onzedig bloot, snuffelend naar mijn sappen, maar Hij.
Koning, uw kind, wachtend, verkommerd, verkleumd, maar nu komt hij thuis.
Het huis licht op, van zwart naar kleur, naar warm, gezelschappen drommen om de dis.
En ik, ik sta voor het raam, hij is me vergeten.
Verbijsterd kijk ik naar binnen, het raam vriest langzaam dicht, minder, minder, nog minder zie ik
Vader, mag ik naar binnen? Mag ik binnen spelen? Vader, mag ik binnen spelen? Buiten is het koud, zo koud. Vreemdelingen zwerven rond. Vreemdelingen. Ik ben bang, vader. Ik ben bang, vader. Ik ben bang, vader, vader, vader.
Ursula hangt zichzelf op.
tussenspel
2e scene De bergrede
Festus en zijn trawanten uit de eerste Akte. Ze hangen slap en scheef voor en over hun instrumenten, en komen pas tot leven als ze spelen.
Festus: Ach, zo vind ik jullie weer, trouwe, trotse trawanten.
Ach, zo vind ik jullie weer: slap, krachteloos. Waar zijn de honden?
De honden! Toen stond ik rechtop, bevocht de zwarte Krakola. Toen kwam die ander, twee koppen had die, veel machtiger, onmogelijk te verslaan. En Polyandus, die ik verried, ongewild, in paniek. Daarna weer de walvis, haar zoute zeeën slorpten mij op. Ik moest haar ontvluchten.
Zo zien we elkaar weer, mijn trawanten.
Vertellen, ik moet opnieuw vertellen, nieuwe gedachtes, inzichten. Aan het einde vind ik de uitweg, het slot van alle verschrikkingen.
Volk:(achter de scène) Het licht, waar is het licht dat zou schijnen over hen die wonen in een land van diepe duisternis? Vreemdeling, er is ons verteld: vlindervanger ben je: het licht ving je in je tovernet. Leer ons je kunst, laat ons het licht heroveren.
Tegelijk Festus:
Zie, er komen mensen, goed volk, dat wil luisteren. niet zoals die ene, die walviswellust, maar mijn bevrijders! Zij zullen begrijpen, let maar op, let maar op.
Festus is op een heuveltop geklommen en begint te vertellen. Een voor een komt het volk op (van rechts) Ze blijven staan luisteren aan de rechterkant van het toneel.
Festus: Bij het ochtendgloren vliegen de laatste gnomen van de zwarte ridder heen. De netten ruisen, een honderdvoudige doodstrijd van vibrerende vleugels.
Volk: Waar zijn onze vlinders, vreemdeling. Is Zamar ons licht, zoals hij zegt?
Festus: Koning Krátola zelf zit al vastgeklonken in de glazen kathedraal. De dood staat naast hem en ziet hem aan. ´Ach dood, eindelijk heb ik het begrepen. Liefdeloos ben ik, het geweld, het geweld. Mijn wroeging, wroeging, ach! Geef mij nog tijd voor mijn schaamte oh dood´
Volk: Vreemd lijkt ons het leven buiten het vangnet. Vreemdeling,
mogen wij je vlinders zijn? Licht en zacht lijkt ons je net. Zo zijn we geborgen en vrij.
De helft:Het is een kind, het is een kind..
Festus: Maar de verstikking komt zacht op hem toe: ´Overal is schaamte,
Krákola, maar nooit zal het de hartstocht bedwingen´ ´Geef me nog tijd, ik wil weten hoe het gebeuren kon´. Maar het gas dringt al binnen, kringelt door de daken de glazen kerk in, en neemt Krátola in zijn armen.
Volk: Er is een meester, er was een meester voor Zamar kwam. Boven de wolken is de meester.
Festus: En Krákola komt los van zijn ketenen, zweeft zacht de glazen kathedraal in, langs het orgel met zijn miljoenen kristallen pijpen. Onhoorbare fuga´s kringelen op. Dan ziet Krátola zijn meester, en krijgt antwoord op zijn laatste vraag.
De meester slaapt.
Volk: Ah__
Ach kind, waarom spreek je de waarheid.
tussenspel
3e Scene: De legende
Zamar zit op zijn troon. Over de vloed kruipt Pontus langzaam op hem toe
Zamar: Zeven zerpe jaren waren het, onrecht ons ingesneden met een beulsmes uit zink. Zie het zaad: de haat, de haat die ons voedde, sterkte en de overwinning gaf. Want bot was het mes van de beul, het blauw-witte metaal maakte ons wakker, verwondde en sterkte ons.
Pontus: Oh, Zamar, ik kwam om u te onttronen, maar nu, nu: mijn droefenis is te groot, uw macht is als een draaikolk: te sterk, te sterk..
Zamar: Roof was het, roof, mijn koningin geroofd van haar eer in zijn kelder, ik moest haar doden, zo werd ik sterk, zo werd mijn volk krachtig, haat creëerde Neoncratio.
(tot Pontus) Neem de eerste stap. Treedt binnen in mijn legende.
Pontus: Ik neem de eerste stap en zie uw macht, uw macht mij te doden roept vuur op in mijn lendenen. Oud vuur, lang geleden gedoofd.
Zamar: Blauwwit was ze, de vrouw van Neoncratio. Haar dood moest omgesmeed, het laffe zink werd staal: roekeloos en roodgekleurd.
Neem de tweede stap, hoor de waarheid.
Pontus: Oh, Zamar, mijn lichaam brandt: het koele ijs van mijn oprechtheid smelt in uw oven.
Zoet moet het zijn te overwinnen. Wat is de wereld helder in uw macht.
Zamar: Zevenhonderd jaar geleden is het, dat ze stierf. Ha, zevenhonderd jaar flakkerde de haat, de daad werd legende, legende werd waarheid. Neem nu de derde stap, geloof mijn woord!
Pontus: Uit de mist van mijn wanhoop doemt de derde stap voor mij op. O Zamar: als manna is ze voor mij. Medicijn voor mijn droefenis, het zal mij genezen van mijn leegte.
Zamar: dan néém de derde stap, mijn zoon. Dien mij, dien uzelf. Kom, kom
Pontus: Oh pijn, de pijn! Hoe moet mijn vel afgestroopt worden, het oude pantser van oude waarden?
Zamar: Die waarden zijn uw ongeluk! Voel uw tranen. Eenzaamheid, liefdesverlangen brandt als lupus in uw gelaat. Verlos uzelf!
Pontus: Zamar: verscheur mijn oude huid!
Zamar: Zoon, mijn zoon! (Zamar trekt de huid van Ponts´lichaam. Pontus blijft liggen, naakt en onder het bloed.)
Pontus: het blauw-witte licht. Kom, ik heb zo naar je verlangd. Nu, nu komt ze wel, de zachte zee, meeuwen als blanke zeilen in de lucht.
Ik ben gelukkig
4e scene Ergens op een verlaten weg
Zondagochtend in het voorjaar. Een geruststellend landschap.
Nel: Boer Jochem zond eens Joostje uit
om haver te gaan snijden
Maar Joostje sneed de haver niet
en kwam ook niet naar huis.
Toen zond boer Jochem Bello uit
om Joostje te gaan zoeken.
Maar Bello die zocht Joostje niet
en Joostje sneed de haver niet
en kwam ook niet naar huis.
Toen zond boer Jochem Knuppel uit
om Bello te gaan rossen
Maar Knuppel roste Bello niet
en Bello die zocht Joostje niet
en Joostje sneed de haver niet
en kwam ook niet naar huis toe.
4 Toen zond boer Jochem Vuurvlam uit
om Knuppel te gaan branden.
Maar vuurvlam brandde Knuppel niet
en Knuppel roste Bello niet
en Bello die zocht… (maakt een wegwerpgebaar)
Festus: vergeef mij
Nel: Wat! oh, u laat mij schrikken
Festus: Mevrouw, vergeef mij dat ik u stoor, maar, wat u zingt:
Nel: Oh, het is een kinderversje
Festus: Ja, een kinderversje.
Ik herkende het,
het is uit mijn jeugd
Vergeten was ik het,
al heel lang niet meer aan gedacht,
toen hoorde ik u zingen
Nel: en u herkende het
Festus: Opeens, zo lang vergeten,
en daar was het weer.
Nel: het gaat nog veel langer door, het versje, alleen weet ik niet hoe het afloopt.
Festus: Het loopt niet af, het gaat gewoon eeuwig door,
iedereen verzint er weer een stukje aan.
Nel: De ogen!
Festus: Wat zegt u
Nel: De ogen, de ogen.
Festus: Mijn ogen
Nel: Ja, ik heb u ooit eerder ontmoet.
Festus: Ja, ja, ik herken de uwe,
lang geleden moet dat geweest zijn
Nel: Zo lang geleden als ons versje (Lacht)
Festus: Nee, nee, niet zo lang, maar toch lang, jaren geleden
Nel: (schrikt,) In dat verschrikkelijke oord!
Festus zwijgt en laat het hoofd hangen.
Nel: U dacht dat ik een vlinder was
Festus: Ik leefde in een andere wereld
Nel: U had een mooie naam voor mij verzonnen.
F: Vergeef mij mijn lafheid, de schaamte, de wroeging die ik nog altijd voel…
Nel: Het was uw schuld niet
F: jawel, ik had iets moeten proberen, ik deed niets
Nel: Wat had u moeten doen?
F: Iets, iets in ieder geval.
Ik heb het nooit vergeten, geen dag, geen uur, dat niet verstarde door de lauw-laffe warme van verdriet, verlies, machteloosheid
Nel: Weet u mijn naam nog?
F: U was Polyandus, mijn blauwe koningin!
Nel: (Lacht) maar helaas, ik heet gewoon Nel
F: Ik ben Dokter Festus, eigenlijk gewoon Festus, dat Dokter is verzonnen.
Nel: Festus?
F: Festus eigenlijk ook, ik heet Frits
Nel: Och hemeltje. Loop je een einde mee, Frits?
Festus: Graag Nel
Nel: Kom, kom, jongens
Drie kinderen komen tevoorschijn
Festus: Zijn dit je kinderen?
Nel: Mijn kinderen
F: Dus je bent…
Nel: nee, maar je kent hun vaders wel.
F: Je wil toch niet zeggen…
Nel: Ja Frits, die kerels lieten me na drie jaar gaan, drie kinderen later. Al die tijd… ging het gewoon door.
F: Ah. De kinderen van de beulen.
N: Nee, nee, het zijn mijn kinderen
Ze hebben nergens schuld aan
Ze hebben me nooit kwaad gedaan
Ze houden van hun moeder
Ze zijn me lief
Kijk naar ze
Als je met me meeloopt,
zal je ook met hen meelopen
En goed voor ze zijn
kan je dat?
F: Nel, als jij het kan,
hoe gemakkelijk moet het dan voor mij zijn?
Nel: Ze zijn de toekomst,
Onze kans om alles weer goed te maken
Festus: Ja, de vlinders van de toekomst
Nel: Kinderen zijn geen Engelen.
Festus en Nel:
the water kills the flame that hurts
the truncheon will be burned to dust
and love the dog until it seeks,
and I will find my home
Lift up the Ocean cold and cruel,
the water kills the flame that hurts
the truncheon will be burned to dust
and love the dog until it seeks,
and I will find my home
Ze lopen een stralende zonondergang tegemoed . Miljoenen vlinder fladderen ze tegemoed.
Einde opera