Wie?
Wie?
Een bleek gezicht
Met weelderig haar omkranst
haar bewegingen
gespannen als van een jongen
Zij gebruikt een after shave
Aroma van staal
Ja —— een korte hoofdknik
Ja —— een gulzige glimlach
Ja —— een stralend blauwe blik
Je gezicht, waarin felle dunne lippen spreken,
duidelijk, doelgericht
Je gezicht, waarin slome ogen met een geil,
gulzig verlangen.
Jou gezicht, bleek,
blank en blond,
Als van een kind,
waarin je harde wil zich al aftekent
Haar lichaam heeft geen geur
Het zachte duister omsluit ons,
je harde lijf in mijn handen,
oh dier, oh overweldiger.
Een kind en een vrouw, karig, vurig
ik kan niet bewegen, niet spreken
Kronkel, kleine courtisane,
bevrijd jezelf van het knellende genot
bevrijd jezelf en bevrijd mij
Zacht en zacht en zacht,
Een vrouw die mij kust
verbazingwekkend teder,
de eerste kus der mensheid
Ik brand, brand, brand
Ik verschrompel als een brandend blad
een jongensvrouw heeft mij gekust
Een vrouwenjong
Wie ben ik in jou vuur?
Eine Schweinerei!
Grote strikken in haar blonde bronzen haren
De veren van een troetelkip
Kleine onnozel,
hulpeloze meisjesjongen
Ik buig voorover en: hoor, een stem
– een kip onder de wielen van Jaganoth,
de schuddende schudder der aarde –
‘Alsjeblieft meneer God, tokketokketok tok tok’
(God): ‘aber das ist eine Schweinerei!’
Zij
Daar sta je, klein en onverzorgd,
vale kledij omhullen je magere gestalte
Beter dat ik ga
Je huis onthult je armoede
onze armoede
Beter dat ik vertrek
Je gunt me zelfs geen woede, tranen,
het moet gedaan, je wilt snel verder,
de zon schijnt
Waarom ?
Waarom? Omdat ik op zoek ga naar jou
Achter onbewoonde ruimtes
tussen de talloze sterren
in het vuil op de straten
In de stilte, diep en dieper
Stilte
Jij bent niet waar je bent
Maar ergens, waar je liefde woont,
de geur van aanwezigheid
En haar stem
(Peter-Jan Wagemans)